Diderik Batens
Vragen per hoofdstuk bij het vak FILOSOFIE EN WETENSCHAP
voor de Faculteit Toegepaste Wetenschappen


[Vorig]   Hoofdpagina   Algemene vragen   Woordenlijst   [toelichting]   [uw commentaar]
  1. Inleidende gegevens
  2. Logica
  3. Drie overzichten
  4. Enkele methodologische thema’s
  5. Enkele systematische thema’s
  6. Rationaliteit
  7. Enkele andere filosofische problemen

Op wat onderlijnd is kan u klikken. Deze pagina wordt geregeld bijgewerkt — kijk af en toe eens opnieuw.


[Top]   [hier] [ > ]   [commentaar]   [Vorig]

Toelichting

Deze lijst bevat (een selectie van) vragen die elk student zich vanzelf zou moeten stellen bij het doornemen van de syllabus. Er zijn ook enkele vragen die op specifieke opleidingen zijn gericht (aangegeven door een afkorting tussen vierkante haakjes). Ook voor mensen van andere opleidingen is het nuttig deze vragen eens te bekijken.

Tracht niet alleen de vragen te beantwoorden, maar vraag je ook af wat de redenen voor je antwoord zijn, tracht voorbeelden te geven, ...
Dit alles zal u helpen het vak goed te studeren, maar zal u ook toelaten uw studiemethode bij te sturen. Wanneer u na het studeren van een hoofdstuk een vraag onverwacht vindt of niet kan beantwoorden, ga dan na wat u bij het studeren hebt overzien en hoe u dat in het vervolg kan vermijden.

Hoewel u de vragen zou moeten kunnen beantwoorden nadat u de afdeling hebt gestudeerd, zijn er een aantal vragen waarop u een uitvoeriger of genuanceerder antwoord zal kunnen geven na het studeren van volgende afdelingen. Daarom is het goed alle vragen nog eens door te nemen nadat u de gehele stof hebt verwerkt.

Wie door in de les te luisteren, de syllabus te studeren en na te denken, de vragen juist kan beantwoorden, is gereed voor het examen. Een lijstje met juiste antwoorden helpt niet. Deze vragen zullen dan ook niet door mij of door de assistent worden beantwoord.


[Top]   [ < ] [hier] [ > ]   [commentaar]   [Vorig]

Inleidende gegevens
  1. Welke rol spelen praktische vaardigheden in de ontwikkeling van de wetenschappen?
  2. Hoe zouden de wetenschappen eruit zien als mensen geen handelende wezens waren?
  3. Waarin ligt precies het verschil tussen een opvatting en een overtuiging?
  4. Is het gebruik van symbolen typisch voor mensen?
  5. Gebruiken, naast mensen, ook andere dieren symbolen?
  6. Wordt onze kennis over een bepaald domein verbeterd wanneer we een theorie over dat domein maken?
  7. Hebben we logica nodig om theorieën te vormen? En om ze te gebruiken?
  8. Wat zijn de verschillende functies van methoden met betrekking tot theorieën?
  9. Mensen hebben opvattingen over de wereld, over methoden, over waarden, over wiskunde en over logica. Welke van deze opvattingen zijn in de loop van de geschiedenis niet veranderd?
  10. Hoe leer je een vaardigheid? Welke rol kunnen theorieën daarbij spelen?
  11. Kunnen vaardigheden worden aangeleerd door verbale communicatie?
  12. Wat is het verband tussen de object-subject splitsing en de foutieve identificatie van de wetenschappen met wetenschappelijke theorieën?
  13. Grote delen van ons denken en handelen verlopen op basis van onbewuste mechanismen. Kunnen we onbewuste mechanismen beïnvloeden door na te denken? Of kunnen we ze beïnvloeden door te handelen? Als het antwoord op een van beide vragen ‘‘ja’’ is, in welke mate kunnen we dat dan?
  14. Behoort de wijsbegeerte tot de theoretische kennis?
  15. Houdt de wijsbegeerte zich alleen met theoretische kennis bezig?
  16. Behoort de wetenschapsfilosofie tot de logica in ruime zin?
  17. Wat heeft iemand nodig om creatief werk te kunnen afleveren?
  18. Is de wijsbegeerte belangrijk voor een wetenschapper als mens? Is ze ook belangrijk voor zijn of haar wetenschappelijk werk?
  19. Zijn er onderwerpen die zowel tot de theologie als tot de wijsbegeerte behoren? Zijn er onderwerpen die slechts tot een van beide behoren?
  20. Worden in de ethiek alle waarden en normen bestudeerd?
  21. Hoe kunnen we onze opvattingen verbeteren? Zijn er meerdere middelen om dat te doen?
  22. Kunnen er theorieën worden geformuleerd over normen en waarden?

[Top]   [ < ] [hier] [ > ]   [commentaar]   [Vorig]

Logica

Hierna volgen hoofdzakelijk vragen die betrekking hebben op afdeling 2.1. De andere worden zo snel mogelijk aangevuld.

  1. Worden in afdeling 2.2 van de syllabus alle discursieve denkprocessen behandeld?
  2. Noem twee soorten gerichte denkprocessen.
  3. Zijn discursieve denkprocessen correct wanneer alle inferenties die erin voorkomen correct zijn?
  4. Welk criterium laat ons toe uit te maken of een inferentie deductief correct is?
  5. Wat is de relatie tussen formele logica en formele talen?
  6. Wat is de relatie tussen de formele correctheid en de deductieve correctheid van een inferentie? Zijn alle formeel correcte inferenties deductief correct? Geldt het omgekeerde?
  7. Als de premissen van een deductieve inferentie waar zijn, kan de conclusie ervan dan vals zijn?
  8. Als de premissen van een inductieve inferentie waar zijn, kan de conclusie ervan dan waar zijn?
  9. Waarom precies is het beter aan formele logica te doen in een formele taal dan in een natuurlijke?
  10. Zijn sommige inferenties deductief correct omwille van de betekenis van de verwijzende termen?
  11. Wat is de precieze reden waarom Tarski’s constructie de semantische paradoxen uitschakelt?
  12. Zijn er namen voor zinnen waarin zelf namen voor zinnen voorkomen?
  13. In de syllabus is er sprake van eigenschappen waarvoor er geen algoritme bestaat. Is het mogelijk dat iemand toevallig toch een algoritme vindt voor een dergelijke eigenschap?
  14. Welke eigenschappen moet een taalschema hebben opdat de verzameling van haar wffs aftelbaar zou zijn?
  15. Zijn er correct gevormde Nederlandse zinnen waarvan we met zuiver logische middelen kunnen aantonen dat ze waar zijn en dat ze vals zijn?
  16. Is het mogelijk dat er voor een bepaalde eigenschap geen algoritme is, maar dat we voor bepaalde entiteiten toch kunnen uitmaken dat ze de eigenschap hebben en voor andere dat ze de eigenschap niet hebben?
  17. Wanneer is een verzameling aftelbaar?
  18. Zijn eindige verzamelingen aftelbaar?
  19. Welke van de volgende verzamelingen zijn aftelbaar: de natuurlijke getallen, de gehele getallen (..., -2, -1, 0, 1, 2, ...), de positieve rationele getallen, de rationele getallen, de reële getallen, de complexe getallen, ... ?
  20. Kan men met de diagonaalmethode van Cantor aantonen dat de verzameling van de wffs van PL overaftelbaar is? Waarom wel/niet?

[Top]   [ < ] [hier] [ > ]   [commentaar]   [Vorig]

Drie overzichten
  1. Wat is er sinds de zeventiende eeuw precies veranderd aan de wetenschappelijke methode?
  2. Wat waren de oorzaken van deze veranderingen?
  3. Kan men, ondanks deze veranderingen, spreken van een onderliggende rationaliteit voor de gehele periode?
  4. Kunnen we redelijkerwijze aannemen dat de wetenschappelijke methode op dit ogenblik definitief gestabiliseerd is?
  5. Hebben we een criterium om uit te maken in welke mate de huidige wetenschappelijke theorieën waar zijn? Wat volgt hieruit voor de vooruitgang van wetenschappelijke kennis?
  6. Stel dat, binnen een wetenschappelijk domein, een theorie T wordt vervangen door theorie T’. Is het dan steeds zo dat men met T’ alles kan verklaren wat kan worden verklaard met T?
  7. Waaruit bestaat volgens de zeventiende-eeuwse Empiristen de uiteindelijke fundering van alle menselijke kennis? En volgens de Rationalisten uit dezelfde periode?
  8. Menselijke kennis vereist zowel ervaring als het gebruik van ons verstand. Zijn zowel de Empiristen als de Rationalisten uit de zeventiende-eeuw het daarmee eens?
  9. Geloofde men in de periode van de Verlichting dat mensen tot betrouwbare kennis kunnen komen door een passend gebruik van verstand en ervaring? In welk opzicht verschillen onze huidige opvattingen daarvan.
  10. Waarom werd de oude inductieve methode in de negentiende eeuw opgegeven? Was dat terecht?
  11. Is onze wetenschappelijke kennis sinds de zeventiende eeuw steeds minder betrouwbaar geworden?
  12. Welke bezwaren kan men aanvoeren tegen de opvatting dat wetenschappelijke vooruitgang cumulatief is?
  13. Stel dat, binnen een wetenschappelijk domein, een theorie T wordt vervangen door theorie T’. Kunnen we dan aantonen dat het waarheidsgehalte van T’ groter is dan dat van T?
  14. Is de hypothetisch-deductieve methode een generatiemethode? Geldt dat ook voor de huidige inductieve methode?
  15. Zijn er volgens de huidige opvattingen methoden om op een systematische manier nieuwe wetenschappelijke theorieën te ontwerpen?
  16. In welke van de drie perioden wordt wetenschappelijke ontdekking als een rationeel proces gezien?
  17. In 3.2 worden de centrale opvattingen uit het traditioneel wetenschapsbeeld geschetst. Ga voor elk van deze opvattingen na om welke precieze redenen ze niet houdbaar is.
  18. Geef commentaar op de opvatting dat de wetenschappen moeten worden gestuurd door maatschappelijk belangrijke doeleinden en behoeften.
  19. Waarom vormt contextuele probleemoplossing geen vorm van relativisme?
  20. Wat is het statuut van zekerheden bij contextuele probleemoplossing?
  21. Waarom kan men op een verantwoorde manier kiezen tussen alternatieve theorieën, ondanks het feit dat waarnemingen, termen en methoden theoriegebonden zijn?
  22. Zijn er opvattingen die, volgens een contextuele kijk op probleemoplossing, niet in vraag kunnen worden gesteld?
  23. Waaruit bestaat de empirische basis van de wetenschappen?
  24. Bedoelt men met wetenschappelijke vooruitgang dat onze theorieën steeds beter worden?
  25. Als wetenschappelijke vooruitgang relatief is, hebben we dan redenen om de huidige wetenschappelijke inzichten betrouwbaar te achten?
  26. Zoek minstens een voorbeeld uit uw eigen studiegebied voor elke bewering uit de afdeling “Toepassingen.”
  27. Is het mogelijk dat wetenschappers met elkaar discussiëren wanneer hun theorieën steunen op verschillende vooronderstellingen over de werkelijkheid?
  28. In de empirische wetenschappen worden gevestigde theorieën regelmatig door andere vervangen. Is dat anders voor de wiskunde? En voor de logica? Is er binnen deze disciplines een enkele onveranderlijke theorie?
  29. Wat te denken over de opvatting dat de wetenschappen tot stabiele theorieën leiden terwijl de wijsbegeerte wordt gekenmerkt door een variabiliteit die doet denken aan die van de mode?
  30. Volgens Popper bestaat de kern van wetenschappelijke vooruitgang hierin: door waarneming en experiment probeert men theorieën te falsifiëren; wordt een theorie gefalsifieerd, dan laat men ze vallen en test men het meest interessante niet-gefalsifieerde alternatief. Zie je bezwaren tegen deze opvatting?
  31. Volgens het logisch-empirisme zijn theorieën wetenschappelijk wanneer ze kunnen worden geconfirmeerd. Zijn wijsgerige theorieën volgens deze opvatting wetenschappelijk? Zie je bezwaren tegen deze opvatting?
  32. Volgens het logisch-empirisme bestaat de kern van wetenschappelijke vooruitgang hierin: door waarneming en experiment probeert men theorieën te confirmeren. De theorieën die op een bepaald ogenblik het meest geconfirmeerd zijn, worden aanvaard. Zie je bezwaren tegen deze opvatting?
  33. Op welke gebieden blijven er in het huidige wetenschapsbeeld absolute waarheden over?
  34. Veronderstelt het huidig wetenschapsbeeld dat afleidingen in de wetenschappen volgens de klassieke logica verlopen?
  35. Hoe ziet het verschil tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke uitspraken eruit volgens het traditionele wetenschapsbeeld? En volgens het huidige wetenschapsbeeld?
  36. Zijn er opvattingen die volgens het huidig wetenschapsbeeld niet in vraag kunnen worden gesteld? Zo neen, welke? Zo ja, kunnen ze alle samen in vraag worden gesteld?
  37. Kunnen wetenschappelijke theorieën elkaar tegenspreken? Wat pleit hiervoor en wat ertegen?
  38. Hoe staat het huidig wetenschapsbeeld tegenover hiërarchieën?
  39. Wat betekent het dat er volgens een contextueel gezichtspunt geen strikte scheiding is tussen analytische en synthetische beweringen?
  40. Hoe worden meningsverschillen binnen de wetenschappen beslecht?
  41. Wordt de ontwikkeling van de wetenschappen beïvloed door maatschappelijke ontwikkelingen? Zo ja, heeft die invloed dan positieve of negatieve gevolgen voor de wetenschappen? Zo neen, wat is dan het maatschappelijk nut van de wetenschappen?
  42. Houden toegepaste wetenschappen zich bezig met het oplossen van belangrijke problemen (van buiten de wetenschappen) of zetten ze bestaande kennis om in producten met het oog op het realiseren van winst?
  43. Is het wenselijk dat alle wetenschappers zich zouden bezighouden met intern-wetenschappelijke problemen?
  44. Hoe wordt onderzoek beïnvloed door de financiering ervan? Als u bezwaren ziet tegen die invloed, waarop gaan die bezwaren dan terug?
  45. Is er een verband tussen het verhogen van de samenhang van onze wetenschappelijke kennis en de empirische adequaatheid ervan?
  46. Is er een verband tussen het verhogen van de samenhang van onze wetenschappelijke kennis en het ontdekken van nieuwe problemen?
  47. Is er een verband tussen het succes van wetenschappelijke theorieën met betrekking tot verklaren en voorspellen enerzijds en het waarheidsgehalte van die theorieën anderzijds?
  48. Welke rol spelen wereldbeelden in de wetenschappen?
  49. Kunnen theorieën uit een domein een invloed hebben op de aanvaardbaarheid van theorieën uit een ander domein?
  50. Stel dat dezelfde waarnemingsgegevens door twee rivaliserende theorieën verschillend worden geïnterpreteerd. Kunnen ze dan een rol spelen in de keuze tussen beide theorieën?
  51. Kunnen we steeds een rationele keuze maken tussen twee rivaliserende wetenschappelijke theorieën?
  52. Wat hebben interpretaties te maken met wereldbeelden?
  53. In hoeverre moeten mensen dezelfde betekenis toekennen aan termen opdat ze zouden kunnen communiceren?
  54. Wanneer moet een opvatting in vraag worden gesteld?
  55. Dat er in een theoretische wetenschap een revolutie optreedt kan grote gevolgen hebben voor een toegepaste wetenschap. Geef minstens twee (desnoods imaginaire) voorbeelden. Kent u ook historische voorbeelden?
  56. Spelen interpretaties en wereldbeelden ook een rol in toegepaste wetenschappen? Spelen zij een grotere of kleinere rol dan in een theoretische wetenschap?
  57. Zoek enkele (desnoods imaginaire) voorbeelden van een ontwikkeling in een toegepaste wetenschap die een probleem voor een theoretische wetenschap meebracht (of meebrengt).
  58. Stel dat er een grondig meningsverschil bestaat binnen een theoretisch domein dat voor een toegepaste wetenschap relevant is. Stel zelfs dat twee rivaliserende theorieën in dat domein (ernstige) aanhangers hebben. Welke van die theorieën moet men dan gebruiken in de toegepaste wetenschappen?
  59. Is het mogelijk dat een theorie die intussen binnen haar domein werd verworpen, toch nuttige toepassingen heeft in de toegepaste wetenschappen?

[Top]   [ < ] [hier] [ > ]   [commentaar]   [Vorig]

Enkele methodologische thema’s

Enkele van de volgende vragen slaan op sectie 5.2. Blader daar ook even door

  1. Wat is het verband tussen waarneming en theorie? (Let op, het verband is niet van een eenvoudige aard.)
  2. Welke vormen van theoriegebondenheid bemoeilijken de communicatie tussen leden van verschillende onderzoekstradities? Welke maken die communicatie onmogelijk?
  3. Stel dat twee theorieën globaal incommensurabel zouden zijn. Zijn de toepassingen van die theorieën op specifieke problemen dan ook incommensurabel?
  4. William Herschel gebruikte gekleurde filters in zijn telescoop. In 1800 stelde hij toevallig vast dat filters met een verschillende kleur een verschillende hoeveelheid warmte doorlaten. Dit fenomeen kon op dat ogenblik niet worden verklaard. Was de waarneming van Herschel niettemin theoriegebonden?
  5. Verhindert de theoriegebondenheid van waarnemingen dat we tot absolute zekerheid over waarnemingen komen?
  6. Verhindert de theoriegebondenheid van methoden dat wetenschappers uit verschillende tradities het eens kunnen geraken over de waarde van hun respectieve theorieën?
  7. Is het mogelijk dat de betekenis van een term verandert terwijl het empirisch criterium voor de toepasbaarheid van die term ongewijzigd blijft?
  8. In het verleden werden veel waarnemingen gedaan door wetenschappers die onze huidige theorieën niet kenden. Welke gevolgen heeft de theoriegebondenheid van waarnemingen voor de huidige bruikbaarheid van die waarnemingen?
  9. Wat is er nodig opdat de wetenschappen de rol van pragmatische factoren volledig zouden uitschakelen?
  10. Biedt het feit dat we de rol van pragmatische factoren terug kunnen dringen de garantie dat onze beste theorieën waar zijn?
  11. Zouden pragmatische factoren ook een rol spelen in de wiskunde?
  12. Wat is het verband tussen pragmatische factoren en het feit dat mensen onderdelen van de wereld zijn?
  13. Vereist de vooruitgang van onze kennis dat we onze gevoelens buiten spel zetten?
  14. Wanneer is een creatief proces rationeel?
  15. Zijn alle rationele creatieve processen succesvol?
  16. Zijn de huidige ontdekkingsmethoden een uitwerking van de oude inductieve methode?
  17. Was men er in de tweede periode (zie Afdeling 3.1 van de syllabus) van overtuigd dat elke methode (bijvoorbeeld een aap loslaten op een schrijfmachine) even goed is om een nieuwe theorie te ontdekken?
  18. Spelen interpretaties een rol in wetenschappelijke ontdekking?
  19. Verlopen creatieve denkprocessen contextueel?
  20. Kan iemand tot een wetenschappelijke ontdekking komen zonder rekening te houden met de algemeen aanvaarde inperkingen voor het probleem?
  21. Kan men vanuit persoonlijke opvattingen komen tot een wetenschappelijke ontdekking?
  22. Wat hebben aanleg en toeval te maken met wetenschappelijke ontdekking?
  23. Wat hebben ingevingen te maken met wetenschappelijke ontdekking?
  24. Kan een wetenschappelijke ontdekking die werd bekomen vanuit niet algemeen aanvaarde opvattingen, toch algemeen worden aanvaard?
  25. Stel dat een gevestigde theorie onhoudbaar blijkt. Is er dan iets tegen om een nieuwe theorie te zoeken op basis van een totaal nieuwe interpretatie?
  26. Waarom wou het positivisme (de Conventionalisten en het Logisch-Empirisme) de wetenschap beperken tot structurele beschrijvingen?
  27. Wat een probleem precies is, wordt bepaald door de context (probleemoplossingssituatie). Als een probleem een creatieve oplossing vereist, dan zal de context veranderen gedurende het probleemoplossingsproces. Verandert dan ook niet het probleem? En is het opgeloste probleem dan wel het oorspronkelijke?
  28. Stel dat er een probleem is met een gevestigde theorie en dat iemand het oplost door ze gedeeltelijk te wijzigen. Kunnen in een dergelijk proces pragmatische factoren worden achterhaald en teruggedrongen? Let wat uit.
  29. Wat heeft de rol van interpretaties in wetenschappelijke ontdekkingen te maken met het waarheidsgehalte van de bekomen theorieën?
  30. De inperkingen van een probleem leggen onder meer eisen op aan de te bekomen oplossing. Is het dan niet wenselijk zo weinig mogelijk inperkingen te hebben?
  31. Vormen interpretaties geen pragmatische factoren? Zo ja, moeten we ze dan trachten uit te schakelen? Zo neen, zijn alle interpretaties dan even goed om creatief aan wetenschap te doen?
  32. Wat hebben interpretaties te maken met een wereldbeeld?
  33. Wat hebben interpretaties te maken met theoriegebondenheid?
  34. Voor de conventionalist Mach was het erg belangrijk te komen tot een eenheidwetenschap – een geünifieerde theorie waarin alle wetenschappelijke kennis is vervat. Tegelijk wou Mach alle interpretaties uit de wetenschappen bannen. Hoe valt dit te rijmen? In welk opzicht verschillen onze huidige opvattingen van die van Mach?
  35. Wat moeten we nastreven: alle interpretaties uitschakelen, zoveel mogelijk interpretaties vinden, of de juiste interpretatie vinden? Welke van deze sluiten elkaar uit?
  36. Volgens sommige feministische wetenschapsfilosofen liggen typisch mannelijke interpretaties aan de basis van de meeste wetenschappelijke theorieën. Zijn die theorieën daarom minder verantwoord?
  37. Welke rol spelen interpretaties in toegepaste wetenschappen? Zorgen ze ervoor dat iets werkt, of dat we een idee hebben waarom het werkt? Kunnen interpretaties tot nieuwe toepassingen leiden?
  38. Het leverkruid (Agrimonia eupatoria), het leverbloempje (Anemone hepatica) en levermossen (Hepaticae) ontlenen hun naam aan bijvoorbeeld de vorm van het blad. Onder meer Paracelsus gebruikte ze om leverkwalen te genezen. Zit hier een interpretatie achter? Is die nu achterhaald? Was Paracelsus goed gek? Zoek wat analoge voorbeelden in een boek over alchemie (verbanden tussen hemellichamen, chemische stoffen, organen van het menselijk lichaam, en karaktertrekken).
  39. Koninginnenbrei (in het Frans gelée royale) wordt gebruikt in geneesmiddelen en ‘schoonheidsmiddelen’. De eigenschappen die eraan worden toegeschreven gaan grotendeels terug op de volgende feiten. Uit een vrouwelijk (dit is: bevrucht) bijenei ontstaat ofwel een werkster ofwel een koningin. Dat ligt in hoofdzaak aan de voeding: een latere koningin krijgt gedurende het larvestadium uitsluitend koninginnenbrei te eten, terwijl een werkster vanaf de derde dag ook stuifmeel krijgt. Een werkster leeft in de zomer een zestal weken. Een koningin leeft een vijftal jaar, is veel groter dan een werkster en kan veel sneller vliegen, kan worden bevrucht, en legt tot 5000 eitjes per dag. Meestal vergeet men daarbij dat werksters een aantal organen hebben die bij koninginnen ontbreken, zoals wasklieren en stuifmeelschuifjes. Verantwoordt het verschil tussen een werkster en een koningin de aan koninginnenbrei toegeschreven eigenschappen? Is koninginnenbrei voor mensen een waardeloos product?

[Top]   [ < ] [hier] [ > ]   [commentaar]   [Vorig]

Enkele systematische thema’s

Determinisme
  1. Wat is precies het verschil tussen ontisch determinisme en voorspelbaarheid?
  2. Is voorspelbaarheid mogelijk zonder ontisch determinisme? En omgekeerd?
  3. Kan de werkelijkheid deterministisch zijn wanneer ook de best mogelijke menselijke kennis geen voorspelbaarheid zou toelaten?
  4. Kunnen we uit het deterministisch karakter van onze beste theorieën afleiden of de werkelijkheid deterministisch is? Wat volgt hieruit voor het verband tussen voorspelbaarheid en ontisch determinisme?
  5. Waarom is het methodologisch nuttig ervan uit te gaan dat de werkelijkheid deterministisch is?
  6. Stel dat er in de wereld geen enkele wet zou gelden. Wat zou dan de relatie zijn tussen logische en fysische mogelijkheden?
  7. Is het mogelijk, als onze kennis veel beter zou zijn dan ze nu is, dat we nu de toestand van de werkelijkheid op 1 januari van het volgend jaar kunnen voorspellen?
  8. Is er een betekenis van “epistemisch determinisme” waarin de werkelijkheid deterministisch is?
  9. Wat betekent het dat de werkelijkheid niet-deterministisch is, wanneer we “determinisme” opvatten in de zin van Russell?
  10. Waarom is Nagel’s bepaling van determinisme ontologisch?
  11. Kan de werkelijkheid deterministisch zijn in de zin van Nagel?
  12. Is de werkelijkheid indeterministisch in de zin van Laplace wanneer mensen nooit in staat zullen zijn de werkelijkheid volledig te voorspellen?
  13. Stel dat onze beste theorieën niet deterministisch zijn. Wat volgt daaruit voor het deterministisch karakter van de werkelijkheid?
  14. Waarom is de werkelijkheid niet indeterministisch in de zin van Laplace? Waarom geeft Laplace dan toch die definitie?
  15. Geef minstens één bezwaar tegen Earman’s bepaling van determinisme.
  16. Wat denk je van de volgende drie bepalingen van determinisme. (i) “De werkelijkheid is deterministisch als alles wat gebeurt een oorzaak heeft.” (ii) “De werkelijkheid is deterministisch als er geen toevallige gebeurtenissen in voorkomen.” (iii) “De werkelijkheid is deterministisch als elke gebeurtenis ofwel waarschijnlijkheid 0 ofwel waarschijnlijkheid 1 heeft.”
  17. Biedt een indeterministisch heelal meer ruimte voor menselijk handelen dan een deterministisch?
  18. Kunnen mensen beslissingen nemen wanneer de werkelijkheid deterministisch is?
  19. Wat kan het betekenen dat mensen verantwoordelijk zijn voor hun handelingen wanneer de werkelijkheid deterministisch zou zijn?
  20. Als de werkelijkheid deterministisch is, kunnen wij dan de kans beïnvloeden dat we bijvoorbeeld aids krijgen?
  21. Heeft het zin aan wetenschap te doen in een deterministisch heelal? Heeft het zin in een dergelijk heelal na te denken over de wetenschappelijke methode?
  22. Mensen verschillen van elkaar. Zelfs broers en zussen die in hetzelfde gezin zijn opgevoed, verschillen op een aantal punten van elkaar. Toont dat niet aan dat de werkelijkheid indeterministisch is?
  23. Veronderstel dat je met twee deze bladzijde zit te lezen en dat je afspreekt dat een van beide verder werkt en de andere naar huis gaat. Stel verder dat je een muntstuk opgooit om uit te maken wie verder werkt en wie naar huis moet, en dat het muntstuk zo valt dat jij naar huis moet. Volgt hieruit dat de werkelijkheid indeterministisch is? En stel dat je, tegen de afspraak in beslist toch verder te werken. Volgt daaruit dat de werkelijkheid indeterministisch is?
  24. Kan je een experiment doen om uit te maken of de werkelijkheid deterministisch is?

Nog aan te vullen met vragen over waarschijnlijkheid en grondslagen van de wiskunde.


[Top]   [ < ] [hier] [ > ]   [commentaar]   [Vorig]

Rationaliteit
  1. Kan een beslissing die niet ethisch verantwoord is, rationeel verantwoord zijn (volgens de relatieve rationaliteitsopvatting)?
  2. Kunnen onbewust verlopende mechanismen door kennis worden beïnvloed?
  3. Wat betekent het dat verantwoording contextueel verloopt?
  4. Kan iemand waarvan de kennis niet volledig is geünificeerd, tot rationele beslissingen komen?
  5. Leveren beslissingen die steunen op wetenschappelijke kennis, steeds betere resultaten op dan willekeurig genomen beslissingen?
  6. Kan een beslissing die rampzalige gevolgen heeft verantwoord zijn?
  7. Zijn relatieve rationalisten ook relativisten of omgekeerd?
  8. Is het onderscheid tussen rationaliteit en irrationaliteit volgens de absolute rationaliteitsopvatting een principieel of een gradueel onderscheid?
  9. Kunnen we bij elke keuze tot een verantwoorde beslissing komen? Zijn aanhangers van absolute en van relatieve rationaliteitsopvattingen het op dit punt eens?
  10. Is het leven minder avontuurlijk naarmate men het rationeler tracht in te richten?
  11. Klopt het, dat wie rationeel poogt te leven, daarvoor een deel van zijn vrijheid moet opgeven?
  12. Sluit een relatieve rationaliteitsopvatting uit, dat beslissingen absoluut gefundeerd kunnen zijn?
  13. Moeten mensen die rationeel pogen te leven hun gevoelens onderdrukken?
  14. Hoe verhoudt het unificeren van onze kennis zich tot het verantwoorden van onze beslissingen?
  15. Is het rationeel om bij beslissingen zijn gevoelsmatige voorkeur te volgen?
  16. De verantwoording van beslissingen verloopt contextueel. Wat volgt hieruit voor de verhouding tussen rationaliteit en de unificatie van onze kennis?
  17. Noch waarnemingen, noch methoden, noch theorieën zijn absoluut betrouwbaar. Heeft dit gevolgen voor het onderscheid tussen rationele en niet-rationele beslissingen?
  18. Wat te denken van de volgende opvatting van Feyerabend: het is niet wenselijk dat mensen rationeel zijn omdat rationaliteit ingaat tegen schoonheid, liefde en sociale rechtvaardigheid?
  19. Garandeert rationaliteit dat we vroeg of laat tot correcte theorieën zullen komen?
  20. Geeft een rationalist de voorkeur aan zijn gevoelens boven zijn verstand?
  21. Zijn er zekerheden die gelden in alle contexten?
  22. Men kan gevoelens opvatten als aspecten van onze ervaring. Is het dan verantwoord te pogen de mechanismen te wijzigen die onze gevoelens bepalen? (Vergelijk met andere aspecten van onze ervaring.)
  23. Is een theorie meer verantwoord naarmate ze een groter waarheidsgehalte heeft?
  24. In welke zin illustreren vaardigheden de rol van onbewuste factoren voor beslissingen?
  25. Moet men, om rationeel te zijn, logisch correct denken?
  26. Hoe verhoudt rationaliteit zich tot creativiteit?
  27. Hebben alle beslissingen betrekking op handelingen waardoor we de wereld buiten onszelf veranderen?
  28. Is het mogelijk rationele keuzen te maken op het gebied van waarden en normen?
  29. Sommigen voeren aan dat, aangezien we toch niet kunnen komen tot absolute zekerheid, mensen gelukkiger zijn wanneer ze de keuze maken in iets te geloven en daar nooit meer aan twijfelen. Zie je bezwaren tegen deze stelling?
  30. De Wiener Kreis hield voor dat ontdekking op een niet-rationele manier verloopt. Betekent dit dat de leden van die groep niet rationeel waren?
  31. Is het mogelijk dat rationele wetenschappers van mening verschillen over wat de juiste theorie is? Kunnen ze ook van mening verschillen over waarnemingsgegevens?
  32. Welke rol speelt rationaliteit in de toegepaste wetenschappen?
  33. In welke mate kunnen we uit onze kennis afleiden wat rationeel is? Geen enkele voorbeelden.
  34. Wat heeft het terugdringen van de rol van pragmatische factoren te maken met rationaliteit?
  35. Speelt rationaliteit een rol bij het ontdekken van problemen, bij het oplossen ervan, of bij het bepalen van hun belang?

[Top]   [ < ] [hier]   [commentaar]   [Vorig]

Enkele andere filosofische problemen
  1. Kan onze kennis van morele waarden en normen volledig betrouwbaar zijn?
  2. Heeft het zin te zoeken naar een betrouwbare moraal?
  3. Welke rol speelt het geweten bij morele oordeelsvorming?
  4. Indien waarden niet uit feiten kunnen worden afgeleid, berust hun aanvaarding dan op een irrationele keuze?
  5. Morele regels hebben een noodzakelijkheidskarakter. Brengt dit mee dat alle rationele mensen het erover eens zijn?
  6. Als waarden teruggaan op subjectieve voorkeuren, kunnen meningsverschillen erover dan op rationele grond worden beslist?
  7. Gaan waarden terug op subjectieve voorkeuren?
  8. Welk soort rationaliteit hebben we nodig om over waarden en normen te argumenteren?
  9. Laten de huidige wetenschappelijke theorieën toe discussies in verband met waarden en normen te beslechten?
  10. Kunnen wetenschappelijke gegevens worden gebruikt om waardeoordelen te verwerpen?
  11. Op bijna alle morele regels zijn er uitzonderingen. Wat volgt daaruit voor hun toepassing?
  12. Indien morele theorieën hypothetisch zijn, is dan elke theorie erover even goed? Waarom wel of niet?
  13. Berust de morele kwaliteit van beslissingen op hun gevolgen of op de bedoelingen van de persoon die de beslissing nam?
  14. Volgens sommigen hebben waarden alleen zin wanneer er waarderende wezens bestaan; volgens anderen zijn er intrinsieke waarden. Wat volgt hieruit in verband meet het objectivisme en subjectivisme in verband met waarden?
  15. Moet men bij een morele beoordeling alleen rekening houden met ethische normen en waarden, of ook met economische, cognitieve, en dergelijke?
  16. Is het mogelijk logica toe te passen bij het redeneren over waarden en normen? Of is logica alleen toepasselijk op feitelijke beweringen?
  17. Hoe verhouden juridische en morele normen zich tot elkaar?
  18. Wanneer iemand handelt overeenkomstig zijn of haar eigen inzichten, is de gestelde handeling dan vrij?
  19. Is iemand vrij wanneer er geen beperkingen worden opgelegd aan zijn of haar beslissingen?
  20. Is vrij handelen mogelijk in een deterministische wereld?
  21. Is vrij handelen mogelijk in een indeterministische wereld?
  22. Kan iemand vrij zijn wanneer niet al zijn of haar opvattingen tot stand kwamen door autonoom denken en beslissen?
  23. Wat betekent autonoom denken en beslissen?
  24. Is het mogelijk dat alle opvattingen van een persoon het resultaat zijn van autonoom denken en beslissen?
  25. Volgens sommigen berust iemands opvatting over de zin van het leven op een keuze die niet met rationele middelen kan worden verantwoord. Klopt dit met wat in de syllabus wordt verdedigd?
  26. Als het bestaan van een godheid niet met wetenschappelijke middelen worden bewezen, kan en redelijk mens dan een transcendente zingeving aanhangen.
  27. Bijna steeds worden fundamentele vragen pas opgelost nadat afgeleide vragen werden opgelost. Wat volgt hieruit voor de zinvraag?
  28. Moeten we ook inzichten over menselijke emoties en behoeften in rekening brengen wanneer we een antwoord zoeken op de vraag naar de zin van het leven?
  29. De vraag naar de zin van het leven kan op verschillende manieren worden opgevat (doel, functie, nut, rol). Volgt daaruit dat het rationeel is ze zo op te vatten dat ze kan worden beantwoord?
  30. Kan men de vraag naar de zin van het leven stellen en echt begrijpen vóór men aan het einde van zijn leven is gekomen?
  31. Is de zinvraag belangrijk, ook wanneer men er geen antwoord op kan vinden?
  32. Kan enige opvatting worden verantwoord zolang men geen antwoord heeft op de zinvraag?
  33. Transcendente zingeving behoort ongetwijfeld tot de theologie. Kan men ze dan binnen de wijsbegeerte bespreken?
  34. Stel dat het leven geen intrinsieke zin heeft. Valtr er dan iets over te zeggen?
  35. Zijn er ook niet-morele waarden en normen?
  36. Leven jonge mensen anders wanneer ze een antwoord op de zinvraag hebben? Zo ja, hebben ze er dan belang bij een dergelijk antwoord te hebben? Zo neen, waarom juist maakt het geen verschil uit?
  37. Stel dat het leven geen intrinsieke zin heeft. Maakt het dan iets uit hoe je leeft?
  38. Wat hebben schoonheid en goedheid met elkaar te maken?
  39. Stel dat iemand het principe volgt: ik leeft zo dat mijn leven zo prettig mogelijk is. Is het mogelijk dat deze persoon anders zou leven indien hij of zij dat principe zou behouden, maar meer zou weten dan hij of zij nu weet?
  40. Als iemand door na te denken zijn of haar opvattingen verandert, in welke zin zijn zijn of haar huidige opvattingen dan echt ‘eigen’ opvattingen?
  41. Wat zou iemand kunnen bedoelen die zegt “wordt wat je bent”? (Zie ook de vorige vraag.)
  42. Waarom kan een willekeurige of toevalsmatige beslissing geen vrije beslissing zijn?
  43. Wat hebben vrijheid en rationaliteit met elkaar te maken?
  44. Wat is het nut van een wereldbeeld voor onze opvatting over de zin van het leven?
  45. Hebben mieren een wereldbeeld dat ze kritisch kunnen onderzoeken?
  46. Kan men vrij zijn wanneer God bestaat? Kan men vrij zijn wanneer God niet bestaat?
  47. Kunnen er echt morele waarden zijn wanneer er uiteindelijk geen beloning of straf is? Kunnen er echt morele waarden zijn wanneer het leven eindigt met de dood? Kunnen er echt morele waarden zijn wanneer mensen niet minstens voortbestaan in het geheugen van de anderen?
  48. Veel mensen zijn erop gericht hun eigen belang na te streven. Kunnen mensen zich erin vergissen wat hun belang is?

[Top]     [ < ]