Diderik Batens
Juiste en foute beweringen bij het vak Kennisleer
voor de Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen


Hoofdpagina   Vragen per hoofdstuk   Woordenlijst   [uw commentaar]

Hierna volgt een lijst van beweringen. Sommige ervan gaan terug op wijdverbreide misvattingen waartegen het boek ingaat. Ook de andere betreffen echter centrale onderwerpen. Sommige beweringen zijn duidelijk waar of vals, bij andere is eerder een genuanceerd antwoord op zijn plaats. Het is de bedoeling dat u deze beweringen leest en beantwoordt vóór de lessen beginnen. Schrijf kort neer of u het met de bewering al dan niet eens bent en wat uw redenen daarvoor zijn. Nadat u een hoofdstuk hebt gestudeerd, neemt u de vragen opnieuw door. Let erop of uw opvattingen werden gewijzigd. Zo ja, vraag u dan af waarom ze werden gewijzigd, welke argumenten u had om van mening te veranderen. Indien in de lessen of het boek een antwoord wordt verdedigd waarmee u het niet eens bent, vraag u dan af wat de argumenten zijn om bij uw standpunt te blijven.


Let op. Dit zijn beweringen om over na te denken. Ze zijn in geen geval alle waar — sommige spreken elkaar namelijk tegen.

  1. In de zeventiende eeuw werd de wetenschappelijke methode ontdekt en sindsdien wordt ze in de wetenschappen toegepast.

  2. Wetenschappelijke theorieën kunnen worden gewijzigd en zelfs vervangen, maar de wetenschappelijke methode staat vast.

  3. Het enige wat echt vast staat, zijn de feiten. Naarmate we meer feitenkennis bekomen, zullen we onze theorieën soms moeten aanpassen. Soms zullen we zelfs onze methoden moeten aanpassen.

  4. De wetenschappen leiden tot vaststaande kennis.

  5. Wetenschappelijke kennis verschilt van alle andere vormen van kennis door haar zekerheidskarakter.

  6. Niet-wetenschappelijke kennis is steeds onzeker. Slechts naarmate ze door wetenschappelijke kennis wordt vervangen, bekomt men er meer zekerheid over.

  7. Eigenlijk kan men over niets volledig zeker zijn.

  8. Het enige waarover men echt zeker kan zijn is de wiskunde. Wat bewezen is, is bewezen.

  9. Politieke en religieuze opvattingen vormen geen kennis en kunnen niet worden verantwoord. Of men ze onderschrijft of niet hangt af van een keuze.

  10. Wetenschappelijke vooruitgang bestaat erin dat we in de loop van de geschiedenis steeds meer ware theorieën ontdekken.

  11. Wetenschappelijke vooruitgang bestaat erin dat wetenschappelijke theorieën in de loop van de geschiedenis steeds dichter bij de waarheid komen.

  12. De wetenschappelijke methode is sinds de zeventiende eeuw verschillende keren veranderd.

  13. Wie de ontwikkeling van de wetenschappen wil begrijpen, moet niet alleen kijken naar de opeenvolging van theorieën, maar bijvoorbeeld ook naar de ontwikkeling van instrumenten en vaardigheden.

  14. Er bestaat een geheel van criteria dat ons toelaat uit te maken wat de waarde is van een wetenschappelijke theorie.

  15. Hoewel sommige wetenschappen een sterk wiskundige taal hanteren, zijn de denkvormen die erin worden gebruikt niet kwalitatief verschillend van diegene die buiten de wetenschappen worden gehanteerd.

  16. Wetenschappelijke ontdekkingen zijn het gevolg van toeval, ingevingen of aangeboren genialiteit.

  17. Men kan mensen opleiden tot creatieve wetenschappers.

  18. Een wetenschappelijke ontdekking is het resultaat van een proces dat leidt tot de oplossing van een probleem, op voorwaarde dat er voor dat probleem geen gerede oplossing bestaat.

  19. Wanneer iemand een wetenschappelijke ontdekking doet, dan speelt daarin het wereldbeeld van die persoon een belangrijke rol.

  20. Wat iemand waarneemt hangt mede af van het beeld dat deze persoon van de wereld heeft (de theorieën die deze persoon onderschrijft).

  21. Doordat wetenschappers verschillende opvattingen kunnen hebben over de wetenschappelijke methode, is het mogelijk dat ze eenzelfde theorie verschillend beoordelen.

  22. Wat de woorden betekenen die in een wetenschappelijke theorie worden gebruikt, hangt mede af van die theorie.

  23. In sommige wetenschappelijke theorieën uit het verleden komen woorden voor waaraan volgens onze huidige opvatting niets beantwoordt. Die wetenschappelijke theorieën gingen dus over dingen die niet eens bestaan.

  24. In de loop van de geschiedenis werden wiskundige theorieën geformuleerd die (in tegenstelling tot wat men bedoelde) inconsistent waren.

  25. We weten zeker dat de rekenkunde niet inconsistent is.

  26. Men kan niet absoluut — dit is, zonder op een andere wiskundige theorie te steunen — aantonen dat de rekenkunde zichzelf niet tegenspreekt. (Merk op: als de rekenkunde zichzelf tegenspreekt, dan kan men er alles uit afleiden, bijvoorbeeld 1=0, 1=2, enz.)

  27. Het is mogelijk een computerprogramma te schrijven dat voor elke formule nagaat of ze een stelling van de rekenkunde is.

  28. Wanneer twee rationele mensen nadenken over dezelfde vraag, dan komen ze noodzakelijkerwijze tot hetzelfde besluit.

  29. Dat mensen in het verleden foute opvattingen hadden, houdt in dat ze niet rationeel waren.

  30. Om rationeel te zijn moet men zijn verstand gebruiken en zijn gevoelens uitschakelen.

  31. In alle menselijke beslissingen spelen onbewust verlopende denkprocessen een rol. Mensen kunnen dus niet rationeel zijn.

  32. Wanneer je tot een beslissing komt, maar ze aanvoelt als niet correct of niet verantwoord, dan kan dit erop wijzen dat je beslissingsproces niet met alle argumenten in rekening hield.

  33. Door onze eigen vooroordelen te achterhalen, kunnen we tot rationelere beslissingen komen.

  34. Absoluut betrouwbare kennis bestaat niet. Wanneer een persoon een beslissing neemt, dan wordt de mate waarin deze rationeel is mede bepaald door de kennis waarover deze persoon beschikt en door de manier waarop deze kennis tot stand is gekomen.

  35. Aangezien (ethische en andere) normen geen feitelijke beweringen zijn, valt er vanuit de wetenschappen niets over te zeggen.

  36. De morele waarde van een handeling hangt af van de intentie waarmee ze werd gesteld. Zo mag men iemand wel een dodelijke dosis morfine toedienen, als dit nodig is om de pijn van die persoon te stillen en als dat de bedoeling is. Men mag dezelfde dosis echter niet toedienen met de bedoeling de persoon te laten sterven.

  37. Morele normen en waarden betreffen uitsluitend het gedrag van personen tegenover andere personen.

  38. Een discussie over morele normen en waarden kan niet los van een wereldbeeld worden gevoerd.

  39. Morele theorieën kan men opbouwen zoals wetenschappelijke theorieën: door er de gevolgen van te bestuderen en zo mogelijk te toetsen, door na te gaan of ze samenhangen, en door ze met tegengestelde morele theorieën te vergelijken.


[top]   [commentaar]